Gewone en Grijze Zeehonden
Een van de redenen waarom ik eind juni / begin juli een (meerdaagse) fototrip naar het Duitse eiland Helgoland maak, is de aanwezigheid van een populatie Gewone en Grijze zeehonden op het bij Helgoland behorende eilandje Düne.
Dit eilandje vormde oorspronkelijk één geheel met Helgoland, maar het duingebied werd in de nieuwjaarsnacht van 1721 door een stormvloed van de rotsen van Helgoland gescheiden.
Düne bestaat in tegenstelling tot Helgoland niet uit kliffen en rotsstranden, maar enkel uit zandstranden en duinen. Het is niet bewoond (er liggen wel een vakantieparkje, een klein vliegveld en een strandrestaurant) en vanuit Helgoland binnen 10 minuten met een shuttledienst bereikbaar.
Naast de vele vogelsoorten die op het eilandje voorkomen, leeft hier het hele jaar door een aanzienlijke populatie Gewone zeehonden en Grijze zeehonden (Kegelrobben).
De groepen zeehonden komen zowel op het Noord- als op het Zuidstrand voor en zijn enigszins gewend aan de aanwezigheid van mensen. De reden hiervoor is dat de stranden op Düne een geliefde plek vormen voor zwemmers en zonaanbidders.
Om de zeehonden te fotograferen kun je het beste bij eb een ideaal plekje opzoeken tussen de vloedlijn en het opkomende water op een van de beide stranden. Vanaf dat moment is het wachten op het opkomende water waarbij de zeehonden vanzelf steeds dichterbij komen.
Hierbij moet je wel opletten dat de afstand tussen jezelf en de zeehonden niet té klein wordt, want vooral de jonge dieren kunnen hun nieuwsgierigheid vaak niet bedwingen. Je wordt hiervoor overigens niet alleen gewaarschuwd door de stieren die hun harem bewaken en op dat moment vervaarlijk beginnen te brullen, maar ook door bordjes waarop staat aangegeven dat het niet toegestaan is de dieren op minder dan 30 meter afstand te naderen.
Aangezien de zeehonden op Düne redelijk goed te benaderen zijn, is een (lichtsterk) objectief met een brandpuntsafstand van 300 mm ruim voldoende om ze bij het zonnen en tijdens hun spel te fotograferen.
Soms komen de dieren echter zó dichtbij, dat je met behulp van deze brandpuntsafstand zelfs alleen nog maar portretten kunt maken.
Bij het fotograferen op het strand van Düne moet je er rekening mee houden dat er haast geen grotere vijanden voor je fotoapparatuur bestaan dan (zout) water en zand en een objectief wisselen als de wind het soms fijne zand doet opwaaien is natuurlijk uit den boze.
Beter is het om twee camera’s mee te nemen: een met een groothoek (zoom-) objectief en de andere met een tele (zoom-) objectief.
Het is daarnaast raadzaam om de fotoapparatuur te beschermen met, bijvoorbeeld, een RainSleeve van Optech. Deze plastic hoes biedt echter geen 100% bescherming (zoals ik zelf heb mogen ervaren) en het is dan ook geen overbodige luxe om iedere avond met behulp van een blaaskwastje vuil en zand van camera en objectief af te blazen en de spullen daarna met een doek, vochtig gemaakt met lauw water, af te nemen.
Foto´s die ik op Düne van de Gewone en de Grijze zeehonden gemaakt heb kun je terugvinden in de map Helgoland.
Het verschil tussen een Gewone zeehond en een Grijze zeehond is vooral te zien aan de hand van het kopprofiel. De gewone zeehond heeft een ronde kop terwijl kop van de grijze zeehond duidelijk afgeplat is.
Daarnaast heeft de Gewone zeehond neusgaten die V-vormig zijn terwijl de neusgaten bij de Grijze zeehond parallel lopen en hebben de mannetjes van de Grijze zeehond een verlengde snuit met een brede, zware muil.
Gewone zeehond
(Phoca vitulina)
Het lichaam van de Gewone zeehond is torpedovormig en de vacht is grijs tot bruingrijs met zwarte vlekken. De onderzijde van het lichaam is daarentegen iets lichter gekleurd.
De vacht bestaat uit twee lagen haren: lange, stugge haren bovenop en kleinere, veel zachtere onderharen. Doordat het water moeilijk door de zachte onderharen kan doordringen, vormen ze, naast de dikke speklaag, een bescherming tegen warmteverlies.
De Gewone zeehond heeft twee korte voorvinnen en twee achtervinnen. De voorvinnen hebben lange tenen met zwarte nagels die onderling zijn verbonden door zwemvliezen.
De kop van de Gewone zeehond is relatief klein en de grote donkere ogen staan dicht bij elkaar. Hij heeft inwendige oren die als twee gaatjes aan weerzijden van zijn kop zichtbaar zijn en op zijn snuit heeft hij lange, lichtgekleurde snorharen en smalle, V-vormige neusgaten.
Mannetjes bereiken een lengte van 150 tot 190 cm en een gewicht tot 130 kg.
Vrouwtjes blijven met 120 tot 155 cm iets kleiner en met maximaal 105 kg iets lichter.
Leefgebied en verspreiding
De Gewone zeehond leeft voornamelijk in getijdengebieden waar plekken aanwezig zijn die bij eb droogvallen. Deze plekken zijn vooral te vinden langs zandige kusten en rotskusten, maar ook op riffen, kiezelsteenstranden, zandplaten en stenen. Ze hebben een voorkeur voor rustige plekken, zonder menselijke aanwezigheid. Tijdens hoog water zwemmen Gewone zeehonden naar diepere delen om te foerageren.
In Europa komt de Gewone zeehond voor in de Oostzee, de Noordzee en de Waddenzee en langs de kusten van Noorwegen, Ierland, Groot-Brittannië en het Franse Bretagne.
De meest noordelijke verspreiding valt samen met de noordelijkste ijsvrije wateren in het Noordpoolgebied.
In Nederland worden Gewone zeehonden aangetroffen in de Waddenzee en in het Delta gebied.
Leefwijze
De Gewone zeehond kan goed zwemmen. Onder de wateroppervlakte zwemt hij met golvende bewegingen en gebruikt dan zijn achtervinnen om vaart te maken en zijn lichaam en voorvinnen om te sturen. Hierbij worden snelheden bereikt tot 35 km/uur.
Hij kan tot 500 meter diep duiken maar moet regelmatig boven water komen om adem te halen, meestal na 15 minuten.
Op het land beweegt de Gewone zeehond zich voort door zijn lichaam met behulp van de voorste vinnen over de grond te slepen. Ondanks dat hij op korte afstanden nog redelijk snel is, is hij aan land meestal extreem voorzichtig en schuw. Om snel in het water te kunnen vluchten kiest de Gewone zeehond zijn ligplaatsen veelal langs (diepe) geulen.
Zowel op het land als op het water heeft hij een uitstekend gezichtsvermogen en ook zijn gehoor is uitstekend.
In het water leven Gewone zeehonden solitair, maar ze rusten vaak in grote gemengde groepen die tot honderden dieren groot kunnen zijn. Hij is erg honkvast en keert vaak terug naar dezelfde rustplaatsen. Deze rustplaatsen, waarbij afwezigheid van verstoring en toegang tot dieper water dus belangrijke eisen zijn, worden ook gebruikt om jongen te krijgen en te zogen.
De getijden bepalen de activiteiten van de Gewone zeehond. Bij vloed wordt er gejaagd terwijl bij eb, wanneer de rustplaatsen droog komen te liggen, gerust wordt.
Slapen doen ze zowel op het droge als in het water. In het water slapen ze rechtop drijvend als een grote dobber, horizontaal drijvend aan de oppervlakte maar soms ook geheel onder water. Omdat ze tijdens het slapen niet actief zwemmen, kunnen ze in die situatie veel langer onder water blijven dan bij het jagen. Er zijn gevallen bekend van zeehonden die een half uur onder water blijven terwijl ze doorgaans niet langer dan een kwartier onder water blijven.
Menukaart
De Gewone zeehond eet voornamelijk bodemvissen, zoals platvis, maar de samenstelling van zijn menu hangt af van het jaargetijde, het aanbod en de plek waar hij is. Zo eet hij veel bot, schar en tong maar ook haring, kabeljauw, wijting en zandspiering. Ook staan garnalen, weekdieren en inktvissen op het menu.
Bij het jagen op vis wordt gebruik gemaakt van de stijve snorharen waarmee ze bewegingen in het water voelen en dus ook in zeer troebel water, met weinig tot geen zicht, toch aan voedsel kunnen komen. Grotere vissen eten ze aan het wateroppervlak, kleinere vissen worden al tijdens het jagen onder water opgegeten.
Zijn dagmenu bestaat uit 4 tot 8 kilo vis, afhankelijk of hij vette vis (zoals haring en makreel) of magere vis (zoals platvis) eet. Met het voedsel krijgt hij ook voldoende vocht binnen.
Meestal zoeken Gewone zeehonden het hele jaar voedsel rondom hun broed- en rustgebieden. Hierbij kunnen ze soms tot 60 km van de rustplek gaan om te foerageren en soms meerdere dagen op zee blijven alvorens terug te keren naar hun (vaste) rustplaats.
Voortplanting
De paartijd van de Gewone zeehond valt in juli en begin augustus. Vóór de paring vindt een baltsritueel plaats in het water, waarmee het mannetje het vrouwtje probeert te versieren. Daarna vindt de paring plaats in het water, waarbij het mannetje het vrouwtje in de hals bijt.
Na tien maanden wordt er meestal één jong geboren, soms een tweeling.
Van mei tot juli worden de jongen geboren, met een piekperiode in de tweede helft van juni.
Het jong wordt aan land, op een zandplaat of op de rotsen geboren en kan dan direct zwemmen en duiken, zodat het met de daaropvolgende vloed al met z'n moeder mee kan zwemmen.
Gedurende 3 tot 6 weken zoogt de moeder het jong iedere drie tot vier uur, op het land of in het water, tot het jong een gewicht van ongeveer 24 kg heeft bereikt. Tijdens de zoogperiode beschermen de vrouwtjes de jongen tegen vijanden. Bij groot gevaar duikt de moeder met het jong in de bek het water in, waarbij ze vaak ook onder water duikt. Na de zoogtijd verlaat de moeder het jong om opnieuw te paren en gaat het jong over op het eten van vis en moet het voor zichzelf zorgen.
Grijze zeehond
(Halichoerus grypus)
De Grijze zeehond heeft een torpedovormig lichaam met grote kegelvormige kop en wordt daarom ook wel kegelrob genoemd.
Het mannetje heeft een zwaar lichaam met dikke vetrollen aan hals en nek, een verlengde snuit met een brede, zware muil en een donkere vacht, soms met lichte vlekken.
Het vrouwtje heeft daarentegen een licht gekleurde vacht met donkere vlekken, een kortere snuit en een dunnere hals en is een stuk slanker. Pasgeborenen hebben een langharige, witte vacht die na drie weken overgaat in een grijze jeugdvacht.
De grijze zeehond heeft donkere ogen, lange lichte snorharen en parallel lopende neusgaten. Hij heeft inwendige oren, die te zien zijn als kleine gaatjes aan de zijkanten van de kop.
De volwassen Grijze zeehond is groter dan de Gewone zeehond. De mannetjes kunnen een lengte van 195 tot 250 cm bereiken, vrouwtjes 165 tot 210 cm.
Met een gewicht tot 350 kg (vrouwtjes tot 220 kg) wordt de Grijze zeehond ook beduidend zwaarder dan de Gewone zeehond.
Leefgebied en verspreiding
De Grijze zeehond komt voornamelijk bij rotskusten en zeekliffen voor. Maar ze worden ook gesignaleerd bij zandbanken, ijsplaten, riviermondingen en zandstranden en kiezelstranden.
Het verspreidingsgebied van de Grijze zeehond omvat de kusten in gematigde en koudere delen van de Noordelijke Atlantische Oceaan. Ze komen voornamelijk rond Newfoundland (oostkust Noord-Amerika), Zuid-Groenland, IJsland, Noorwegen, de Britse eilanden, Bretange en de Oostzee voor.
De Grijze zeehond was in een ver verleden waarschijnlijk algemener in de Noordzee dan de Gewone zeehond, maar in de Middeleeuwen werden ze in de Waddenzee door de mens uitgeroeid. Rond 1950 werden de eerste Grijze zeehonden in Nederland gezien en sinds 1980 vindt weer voortplanting aan de Nederlandse kustwateren plaats. Tegenwoordig komt de Grijze zeehond weer algemeen voor op een aantal plekken in de Waddenzee.
Leefwijze
De Grijze zeehond kan goed zwemmen en duiken. Hij duikt gemiddeld 25 meter diep, maar kan tot een diepte van 100 meter duiken. Hij kan tot 20 minuten onder water blijven, voordat hij weer boven water moet komen om adem te halen. Tijdens het zwemmen kunnen zijn oren en neusgaten worden gesloten.
De Grijze zeehond kan uitstekend horen, zien en ruiken. Dankzij hun grote ogen met het relatief platte hoornvlies kunnen ze zelfs in troebel water goed zien. Zijn gehoor en reukzin zijn voor de jacht echter belangrijker; zelfs blinde Grijze zeehonden kunnen moeiteloos voldoende voedsel vinden. Waarschijnlijk gebruiken ze bij het jagen een zelfde soort echopeilingsysteem als dolfijnen. Daarbij hebben ze een uiterst gevoelige bek en baardharen, waarmee ze elke beweging in het water bemerken die de vluchtende prooidieren maken, als de zeehond ze achtervolgt.
Menukaart
De Grijze zeehond eet voornamelijk vis zoals zandaal, zalm, kabeljauw, schelvis, koolvis, zandspiering, wijting en platvissen (zoals bot). Vergeleken met de Gewone zeehond eten ze relatief meer rondvis. Daarnaast eten ze schaal- en weekdieren, inktvis en een enkele keer zelfs vogels. De Grijze zeehond is niet kieskeurig en zijn voedselsamenstelling varieert per leefgebied, de seizoenen en zelfs de jaren. Per dag eet de Grijze zeehond ongeveer 5,7 kilogram, maar hij kan ook langere tijd zonder voedsel.
Zodra de Grijze zeehond een vis ontdekt, zet hij de achtervolging in en vangt zijn buit door behendigheid en snelheid met zijn tanden. Ook duikt een Grijze zeehond veel naar de bodem, wat wijst op foerageren op de bodem.
Tijdens het foerageren kan hij tochten maken van wel honderd kilometer.
Voortplanting
De voortplantingsperiode van de Grijze zeehond ligt tussen september en december. In het westen van zijn verspreidingsgebied valt de voortplantingsperiode in januari of februari.
Voor het werpen van de jongen trekken de vrouwtjes naar de voortplantingsgebieden, dit zijn kusten, ijsplaten of zandplaten boven de vloedlijn. De vrouwtjes keren ieder jaar terug naar dezelfde plek en verzamelen zich in kolonies die kunnen bestaan uit vijftig tot wel zeventigduizend exemplaren. Vrouwtjes die niet drachtig zijn, sluiten zich ook aan bij deze kolonies.
Na een draagtijd van 11,5 maand, krijgt het vrouwtje één jong dat dan een wollige beige-witte vacht heeft die na drie weken geleidelijk vervangen wordt door een grijs jeugdkleed.
In tegenstelling tot de Gewone zeehond kan een Grijze zeehond, vanwege zijn dikke wollige vacht, niet direct na geboorte zwemmen. Om die reden worden voor het werpen van de jongen vaak zandplaten opgezocht die alleen tijdens springvloed onderlopen. De geboorte vindt kort na springvloed plaats zodat vóór de volgende springvloed, ca. 3 weken later, het jong zijn dikke vacht kwijt is.
Het vrouwtje zoogt het jong om de vijf à zes uur en door de vette melk komt het jong dagelijks 1,5 tot 2 kg aan. De totale zoogtijd duurt 16 tot 21 dagen, waarna de moeder weer vruchtbaar is en het jong verlaat om een aantal keer te paren en daarna weer terug te keren naar zee. Het jong moet dan voor zichzelf zorgen en als ze 30-35 dagen oud zijn, drijft de honger hen uiteindelijk ook de zee in.
De voortplantingsgebieden zijn vaak overvol met vrouwtjes met jongen en mannetjes, zodat de moeder haar jong tegen dooddrukken moet beschermen. Vrouwtjes met jongen zijn daarom zeer agressief tegen andere zeehonden en eten in deze periode niet, maar blijven onafgebroken bij hun jong.
De mannetjes hebben een territorium waarin ze een harem van 10 of meer (bijna) vruchtbare vrouwtjes houden. Op land verdedigen de mannetjes hun harem tegen andere mannetjes. Als een vrouwtje vruchtbaar is, zal het mannetje haar geregeld dekken of aandacht schenken. Zo voorkomt hij dat andere mannetjes de kans krijgen om met het vrouwtje te paren.
De paring vindt zowel op het land als in het water plaats, en duurt 15 tot 45 minuten. Oudere, ervaren bullen zijn het meest dominant en weten de meeste vrouwtjes te veroveren. Tijdens de paartijd eten de mannetjes zes weken lang niets.
Comments
Add a Comment